e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tong van een schoen schoentong: sjoentong (Bilzen), sjoēntoeng (Bilzen), tong: toeng (Bilzen, ... ) De leren lap in rijgschoenen, die de wreef bedekt (tong) Zie bij tek. 3. [N 60 (1973)] || Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)] III-1-3
tonneau tonneautje: tǫnōkǝ (Bilzen) Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.] I-13
toogpin pin: pen (Bilzen) De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.] II-12
toot letste: lęstǝ (Bilzen), staart: stat (Bilzen) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenvalk klein sperwertje: ook: valk  klee spêlverke (Bilzen), valk: val(le)k (Bilzen), ook: klee spêlverke  valk (Bilzen) valk [Willems (1885)] || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)] III-4-1
tornen losdoen: losdūn (Bilzen) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif roekduif: roekdauf, —daajfke (Bilzen), ook: totteldauf, —daajfke  roekdauf, —daajfke (Bilzen), tortelduif: totteldauf (Bilzen, ... ), toͅrtɛldoøͅf (Bilzen), ook: roekdauf, —daajfke  totteldauf, —daajfke (Bilzen) Een tortelduif. [ZND A1 (1940sq)] || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] III-3-2, III-4-1
touwtjespringen koordjespringen: /  kiétje springe (Bilzen), kiëdje sprènge (Bilzen), kjalleballe"is afgeleid van "un-deux-trois qui a la balle, die het meeste lachen kan die heeft de bal!"(ook een meisjesspel)  kiëdsje sprènge (Bilzen) / [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)] III-3-2
traktatie bij het plaatsen van de mei ton bok: ɛn ton bok (Bilzen) de tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag [N 112 (2006)] III-3-2
traktatie van de bruidegom (kwansel) het jonkmansleven verdrinken: ɛt joenkmanslaeve wiëdt verdroenke (Bilzen), vrijgezellenavond: vrijgezêllenoëved (Bilzen) de tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel] [N 112 (2006)] III-3-2