18231 |
tong van een schoen |
schoentong:
sjoentong (Q083p Bilzen),
sjoēntoeng (Q083p Bilzen),
tong:
toeng (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
De leren lap in rijgschoenen, die de wreef bedekt (tong) Zie bij tek. 3. [N 60 (1973)] || Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34649 |
tonneau |
tonneautje:
tǫnōkǝ (Q083p Bilzen)
|
Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.]
I-13
|
32056 |
toogpin |
pin:
pen (Q083p Bilzen)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
34588 |
toot |
letste:
lęstǝ (Q083p Bilzen),
staart:
stat (Q083p Bilzen)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
klein sperwertje:
ook: valk
klee spêlverke (Q083p Bilzen),
valk:
val(le)k (Q083p Bilzen),
ook: klee spêlverke
valk (Q083p Bilzen)
|
valk [Willems (1885)] || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29108 |
tornen |
losdoen:
losdūn (Q083p Bilzen)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
22025 |
tortelduif |
roekduif:
roekdauf, —daajfke (Q083p Bilzen),
ook: totteldauf, —daajfke
roekdauf, —daajfke (Q083p Bilzen),
tortelduif:
totteldauf (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
toͅrtɛldoøͅf (Q083p Bilzen),
ook: roekdauf, —daajfke
totteldauf, —daajfke (Q083p Bilzen)
|
Een tortelduif. [ZND A1 (1940sq)] || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
23159 |
touwtjespringen |
koordjespringen:
/
kiétje springe (Q083p Bilzen),
kiëdje sprènge (Q083p Bilzen),
kjalleballe"is afgeleid van "un-deux-trois qui a la balle, die het meeste lachen kan die heeft de bal!"(ook een meisjesspel)
kiëdsje sprènge (Q083p Bilzen)
|
/ [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)]
III-3-2
|
22459 |
traktatie bij het plaatsen van de mei |
ton bok:
ɛn ton bok (Q083p Bilzen)
|
de tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22486 |
traktatie van de bruidegom (kwansel) |
het jonkmansleven verdrinken:
ɛt joenkmanslaeve wiëdt verdroenke (Q083p Bilzen),
vrijgezellenavond:
vrijgezêllenoëved (Q083p Bilzen)
|
de tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|