e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bluts bluts: blèts (Bilzen) Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)] III-1-2
blutsen blutsen: blitse (Bilzen), blétsen (Bilzen), blêtse (Bilzen), blëtzen (Bilzen), nutsen: nëtzen (Bilzen) blutsen [ZND 01 (1922)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bochel bult: bølt (Bilzen), kroef: kroef (Bilzen, ... ), Zowel gebruikt m.b.t. de bult als m.b.t. de drager ervan.  krŭf (Bilzen), pokkel: poekkel (Bilzen, ... ) bochel [ZND 01 (1922)] || bult [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bochtscharnier opdekscharnier: ǫp˱dękšǝrnīr (Bilzen) Scharnier waarvan de bladen van een rechthoekige bocht zijn voorzien. Bochtscharnieren worden gebruikt wanneer een raam, deur, luik etc. om de kantelaaf van een muur moet draaien of wanneer het scharnier op de binnenzijde van de deur moet worden aangebracht. Zie ook afb. 62. [N 54, 84] II-9
bodem bodem: bǫi̯ǝm (Bilzen) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13
boek boek: boek (Bilzen, ... ) boek [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] III-3-1
boek kaarten boeket: boekèt (Bilzen), hand: ɛn hand (Bilzen), handkaarten (mv.): handkaot (Bilzen), koor?: e kaur (Bilzen), spel: spiël (Bilzen, ... ), spiël (ich héb spiël) (Bilzen), spèl (Bilzen) alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek] [N 112 (2006)] III-3-2
boekweit boekweit: bukǝt (Bilzen) Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.] I-4
boekweitpannenkoek boekweitse koek: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  boekeze koek (Bilzen), brikkəsəkuk (Bilzen) boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)] III-2-3
boekweitschoof opper: ępǝr (Bilzen) Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.] I-4