34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (Q083p Bilzen)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
witte wijmer (Q083p Bilzen)
|
witte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
hangop:
n. alg.
hangop (Q083p Bilzen),
platte kaas:
plattekeis (Q083p Bilzen)
|
een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd opdient (hangop) [N 80 (1980)] || smeerbare witte kaas of wrongel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
wilde klee:
welǝ [klee] (Q083p Bilzen)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kəbutsə (Q083p Bilzen),
kool:
keͅil (Q083p Bilzen),
wit moes:
wit moes (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
wit mūs (Q083p Bilzen),
witte kool:
wetə keͅil (Q083p Bilzen),
witte keil (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (Q083p Bilzen),
akkərmɛnnəkə (Q083p Bilzen),
ook: kwikstêtsje; lankstêtsje
akkermênneke (Q083p Bilzen),
kwikstaartje:
ook: lankstêtsje; akkermênneke
kwikstêtsje (Q083p Bilzen),
langstaartje:
(volgens een van de zegslieden een andere soort!) ook: kwikstêtsje; akkermênneke
lankstêtsje (Q083p Bilzen)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
vreemd haar:
vrē̜mp hōǝr (Q083p Bilzen)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
gebleekte:
gǝblēktǝ (Q083p Bilzen)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
melkbrood:
méllekbraud (Q083p Bilzen),
mik:
mik (Q083p Bilzen),
mikbrood:
mikbraud (Q083p Bilzen)
|
een wittebrood [N 16 (1962)] || wit brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
kolĕr (Q083p Bilzen)
|
gift (woede) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|