29616 |
boren naar klei |
boren:
buǝrǝ (Q083p Bilzen)
|
Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.]
II-8
|
21302 |
borg |
borg:
berg (Q083p Bilzen)
|
borg [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
bĕrg blijve ver iemand (Q083p Bilzen),
béerg blijven ver iement (Q083p Bilzen),
instaan voor:
inston: i = halve i en e klank
ver iemed inston (Q083p Bilzen)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borreltje:
borrelke (Q083p Bilzen),
drupje:
drèpke (Q083p Bilzen),
witje:
e witteke (Q083p Bilzen)
|
een glaasje sterke drank, borrel (grigo, drup, kleintje spatje e.a.) [N 80 (1980)] || een glaasje sterke drank, borrel (grigo, drupke, kleintje spatje e.a.) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
broddelen:
broddele (Q083p Bilzen)
|
bobbelen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
26141 |
borst |
borst:
bos (Q083p Bilzen),
hart:
hat (Q083p Bilzen)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
bosǝl (Q083p Bilzen),
boͅsəl (Q083p Bilzen)
|
borstel [ZND 01 (1922)] || Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a]
II-10, III-2-1
|
25615 |
borstel waarmee het brood wordt gewassen |
borstel:
bǫsǝl (Q083p Bilzen)
|
Vraag N 29, 51 luidde: "Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?" Op grond van deze vraagstelling kwam er een aantal opgaven dat duidde op een werktuig. Deze opgaven zijn in dit lemma opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''netborstel''. [N 29, 51]
II-1
|
30171 |
borstelwerk |
gelijk voegwerk:
gǝlęjk ˲vūxwɛrk (Q083p Bilzen),
plat voegwerk:
plat ˲vūxwɛrk (Q083p Bilzen)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
17631 |
borsten |
balkon:
Een weelderige boezem. Schertsend.
ne balkoeng (Q083p Bilzen),
bonheur (fr.):
Eufemistisch.
bonneheûr (Q083p Bilzen),
borsten:
v.e. zogende moeder.
bos (Q083p Bilzen),
erwtjes:
Kleine borsten, b.v. twie ertsjes op en plank.
êrtsjes (Q083p Bilzen),
ferme bonheur (fr.):
Een weelderige boezem.
ne fêrreme bonneheûr (Q083p Bilzen),
ferme uier:
Een weelderige boezem. Vulgair.
ne fêrremen ojjer (Q083p Bilzen),
frikadellen:
Bij invoering beha.
frikkedêlle (Q083p Bilzen),
komvanner:
Een weelderige boezem.
nen dikke komvannër (Q083p Bilzen),
memmen:
mêmme (Q083p Bilzen),
papjes:
Kindertaal.
pappekes (Q083p Bilzen),
tetten:
Plat.
têtte (Q083p Bilzen),
tettenwinkel:
Een weelderige boezem. Plat.
nen dikke têttewinkel (Q083p Bilzen),
twee erwtjes op een plank:
Kleine borsten, b.v. twie ertsjes op en plank.
twie ertsjes op en plank (Q083p Bilzen),
veel volk in de statie:
Een weelderige boezem.
viël vollek èn de staose (Q083p Bilzen)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|