18983 |
dom |
dwaas:
dwoëz, doem (Q083p Bilzen)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
krik:
krek (Q083p Bilzen),
winde:
węn (Q083p Bilzen)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
doempele (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
duwen:
in hĕt wottər douwə (Q083p Bilzen),
in het water duwen:
ps. letterlijk omgespeld volgens Grootaers.
in het woͅttər dou̯wə (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
in het water steken:
in hĕt wottər stēͅke (Q083p Bilzen),
in het water stompen:
in t wotter stoempen (Q083p Bilzen),
in ⁄t wotter stoempen (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
steken:
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
stēͅkə (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
donderen (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
donderə (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
schoer:
schjoer (Q083p Bilzen)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donder (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
dondər (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
doenkel (Q083p Bilzen),
dunkəl (Q083p Bilzen)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
dons:
dons (Q083p Bilzen),
duivelshaar:
dievelshoër (Q083p Bilzen),
divelshoər (Q083p Bilzen),
stoppels:
naast de vraag? doorgaans zijn dit de eerste opkomende veertjes, niet de haren.
stoppels (Q083p Bilzen)
|
dons [ZND 35 (1941)] || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
de hoek om:
znd 23, 022b;
den hoek im (Q083p Bilzen),
hemelen:
znd 23, 022b;
hiemelen (Q083p Bilzen),
naar de maan toe:
znd 23, 022b;
noə de moən tou (Q083p Bilzen),
schieten:
znd 23, 022b;
schieten (Q083p Bilzen),
van kant:
znd 23, 022b;
van kant (Q083p Bilzen),
vliegen:
znd 23, 022b;
vliegen (Q083p Bilzen),
vort:
znd 23, 022b;
voert (Q083p Bilzen)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doud (Q083p Bilzen),
dowd (Q083p Bilzen)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|