e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoed (alg.) hoed: houd (Bingelrade) hoed [SGV (1914)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̜jǝ (Bingelrade) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hou̯f (Bingelrade), hǫu̯f (Bingelrade) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoefstal, noodstal noodstal: nōtštal (Bingelrade) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: houk (Bingelrade) hoek [SGV (1914)] III-4-4
hoektand oogtand: ougtanjd (Bingelrade) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepel ring: rink (Bingelrade, ... ) hoepel [SGV (1914)] III-3-2
hoepelen repen: reipe (Bingelrade) hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoest hoest: houst (Bingelrade) hoest [SGV (1914)] III-1-2
hoesten hoesten: houste (Bingelrade) kuchen [SGV (1914)] III-1-2