| 19208 |
grappig |
glad:
jlat (Q121c Bleijerheide),
glau:
jlui (Q121c Bleijerheide),
juxig (du.):
joek’sieg (Q121c Bleijerheide),
spaig (du.):
sjpas’sieg (Q121c Bleijerheide),
witzig (du.):
wiet’sieg (Q121c Bleijerheide)
|
grappig
III-1-4
|
| 32848 |
gras |
gras:
jrās (Q121c Bleijerheide)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
| 32883 |
grasmaaimachine |
grasmaaimachine:
jrāsminmašiŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
| 24158 |
grasmus |
taats:
taatsj (Q121c Bleijerheide)
|
grasmus
III-4-1
|
| 19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
blēx (Q121c Bleijerheide),
bleekplei:
blēxplai̯ (Q121c Bleijerheide)
|
bleek
III-2-1
|
| 33673 |
graszode |
graswas:
(mv)
grāswøšǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
| 33490 |
grauwe renet |
rabauw:
grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;
rabauw’ (Q121c Bleijerheide),
rauwschaal:
met een ruwe schjil
rauw’sjaal (Q121c Bleijerheide)
|
appel, soort
I-7
|
| 30334 |
grendelboom |
grendel:
jrɛndǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Platijzeren boom die in gesloten toestand dwars over de vensterluiken loopt. De boom is aan de uiteinden cirkelvormig uitgesmeed en van ogen voorzien. Door het ene oog wordt de boom met een kram op de kozijnstijl bevestigd, terwijl door het andere oog een lange bout gaat die in een door de kozijnstijl geboord gat wordt gestoken. De bout wordt vervolgens aan de binnenzijde met een splitpen vastgezet. [N 55, 72a]
II-9
|
| 30368 |
grendelslot |
overworp:
øvǝrwǫrǝp (Q121c Bleijerheide)
|
Slot waarvan de schuifbout met behulp van een sleutel vergrendeld kan worden. Het grendelslot wordt toegepast bij tuindeuren, hekken, etc. Zie ook afb. 67. [N 54, 104b]
II-9
|
| 33657 |
grenssteen, grenspaal |
grenspaal:
jręnsøǭl (Q121c Bleijerheide)
|
De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.]
I-8
|