e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grondschaaf grondhobel: jroŋkhubǝl (Bleijerheide), trappenhobel: trapǝhubǝl (Bleijerheide) Plat schaafje van hout of staal waarvan de schaafbeitel aan de onderzijde ver uitsteekt en waarmee de bodem van diepe groeven verder wordt uitgediept of zuiver geschaafd. Zie ook afb. 48. De grondschaaf wordt door de timmerman, wagenmaker en kuiper gebruikt. De timmerman werkt er onder meer de nesten mee af in trapbomen. Nesten zijn gesloten groeven in de zijstukken van trappen, waar de traptreden, stootborden etc. in worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 78; N G, 37b; N 55, 114 add.; A 32, 3 add.; monogr.] II-12
grondwerker grondwerker: jroŋkwerkǝr (Bleijerheide), uitschachter: ūsšaxtǝr (Bleijerheide) De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.] II-9
groot voorploegwiel groot rad: jrūǝs ra.t (Bleijerheide) Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c] I-1
grootmoeder bestemoeder: bes’temodder (Bleijerheide), gross-mam: jroeës’mam (Bleijerheide), gross-moeder: jroeës’modder (Bleijerheide), oma: o’ma (Bleijerheide) grootmoeder III-2-2
grootvader bestevader: bes’tevadder (Bleijerheide), gross-pap: jroeës’pap (Bleijerheide), gross-vader: jroeës’vadder (Bleijerheide), opa: o’pa (Bleijerheide) grootvader || opa III-2-2
grootwerken grootstuk werken: jrūsštyk werkǝ (Bleijerheide) Het maken van grote kledingstukken zoals colberts, jassen, mantels en jacquets. [N 59, 194b] II-7
grootwerker grootstukwerker: jrūsštykwerkǝr (Bleijerheide) Kleermaker die grote stukken maakt zoals colberts, jassen en mantels. [N 59, 197d; N 59, 194b] II-7
grootx groot: groeës (Bleijerheide) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote binnenzak notaristas: notaars-ta͂sj (Bleijerheide) een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)] III-1-3
grote hoeveelheid, hoop massa: mas⁄sa (Bleijerheide), rabbel: rab⁄bel (Bleijerheide), rammel: ram⁄mel (Bleijerheide), school: sjoel (Bleijerheide) massa III-4-4