e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote knikker selters: zɛltəs (Bleijerheide), grote knikkeres uit een kogelfles; zij hadden dewaarde van 3 gewone knikkers  selters (Bleijerheide) Een grote knikker. [N R (1968)] III-3-2
grote schoonmaak huispoets: hūsputs (Bleijerheide) grote schoonmaak III-2-1
gruiskool pof: puf (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) De benaming voor kolen kleiner dan 80 mm. De term "havadje" werd oorspronkelijk gebruikt voor stenen die voortkwamen uit het wegnemen van een steenriffel in een koollaag (zie het lemma Koolriffel), maar is tegenwoordig ook van toepassing op de gruiskool die door een onderzaagmachine wordt weggenomen (Vanwonterghem pag. 119). [monogr.; Vwo 321; Vwo 350; Vwo 357] II-5
gruiskoolkuil grieskuil: jreskul (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), scheplok: šø̜plox (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Waterschei]) Opslagplaats voor fijnkool. [N 95, 105] II-5
gulp van een broek gulp: julp (Bleijerheide, ... ) dit split [N 59 (1973)] || gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gunnen gunnen: jun’ne (Bleijerheide) gunnen III-1-4
gunst gunst: jóns (Bleijerheide) gunst III-1-4
gutsbeitel gots: jutš (Bleijerheide), holle beitel: hǭǝl bēsǝl (Bleijerheide) Beitel met een hol blad die onder meer dient voor het rond afhakken en het besnoeien, het weghakken van de scherpe kanten bij ronde staven (Van der Kloes en Risch, pag. 163). Ook voor het schoonmaken van de binnenzijde van loden buizen wordt de gutsbeitel gebruikt (Van Houcke, pag. 529, s.v. opruimer). Zie ook afb. 50. In L 382 kapte men met de gutsbeitel ook spiebanen uit. Vgl. het lemma "oliegroefbeitel, spiebeitel". [N 33, 115-116; N 64, 62b] || Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.] II-11, II-12
guur, kil en schraal weer schrouw (weer): sjroe wäer (Bleijerheide), veidig weer: (veiddig = leelijk)  veiddig wäer (Bleijerheide), zuur (weer): zōēr wäer (Bleijerheide) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] III-4-4
haagappel haamappel: haam’appel (Bleijerheide) meidoornvrucht III-4-3