e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haamoren houter: hōtsǝr (Bleijerheide), kopstukken: kǫpštøkǝ (Bleijerheide) De twee boven de kap uitstekende delen van de haamspanen. [JG 1a; N 13, 9; N 36, 9a] I-10
haamslot kramp: kramp (Bleijerheide) Slot of scharnier onder aan het haam waarmee de uiteinden van de haamspanen worden vastgemaakt. [JG 1a; N 13, 7] I-10
haamspanen haamspanen: hāmšpiǝnǝ (Bleijerheide), spanen: špiǝnǝ (Bleijerheide) De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.] I-10
haan haan: hān (Bleijerheide), haantje: hēntjǝ (Bleijerheide) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: hooər (Bleijerheide), hóər (Bleijerheide) haar [DC 01 (1931)] III-1-1
haarenkelen schuren: šūrǝ (Bleijerheide) De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] I-9
haarvilt biber: bībǝr (Bleijerheide) Vilt van bewerkt haar. Bonthond (s.v. ø̄biberø̄) zegt dat biber een zeer gewilde pelssoort (bever) is en dat het grof, sterk geruwd en daarna geschoren wollen of katoenen weefsel dient voor onderkleding. [N 62, 92] II-7
haas haas: haas (Bleijerheide) haas III-4-2
haast hebben zich ijlen: iel’le, ziech (Bleijerheide), zich touwen: tsau’we, ziech (Bleijerheide) zich haasten III-1-4
haastig ijlig: iel’lieg (Bleijerheide) haastig, gehaast III-1-4