e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het ruggemerg doorsnijden of -steken knikken: knekǝ (Bleijerheide) Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.] II-1
het schietgat laden bezetten: bǝsɛtsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]) De schietlading in het schietgat plaatsen. Wat betreft het woordtype "bezetten", hierbij is sprake van een begripsverwarring. Volgens zowel de Mijnbouwkundige Nomenclator (pag. 61) als Vanwonterghem (pag. 64) en Lochtman (pag. 73) wordt deze term gebruikt voor "het afsluiten van een met springstof gevuld gat met behulp van een prop" (zie ook het lemma Opproppen). Volgens MBK II, pag. 33 verstaat men onder "bezetten": "het aanbrengen van de lading in het boorgat door of onder onmiddellijk toezicht van de schiethouwer." Het woordtype "bezetten" komt dan ook zowel voor in dit lemma als in het lemma Opproppen. [N 95, 405; monogr.] II-5
het vuur aansteken aandoen: āduə (Bleijerheide) aandoen, aansteken III-2-1
hete bliksem hemel en aarde: himmel en eëd (Bleijerheide) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heten heten: heesje (Bleijerheide) heten III-2-2
heup heup: hùf (Bleijerheide) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heupsuçon hüftsuçon: høftsezoŋ (Bleijerheide) [N 59, 94e; N 59, 94c] II-7
heupwijdte, zitwijdte votwijdte: vǫtwi-jdǝ (Bleijerheide) Maat gemeten om het dikste deel van het zitvlak, met voor heren twee vingers speling tussen de maatband en het lichaam. [N 59, 44d; N 59, 44c; N 62, 2b] II-7
heuvel, kleine hoogte heuvel: hüe⁄vel (Bleijerheide), hgel (du.): hüe⁄jel (Bleijerheide), hippel: hüp⁄pel (Bleijerheide) heuvel || heuveltje III-4-4
hiel hak: hàk (Bleijerheide), vers: vääsch (Bleijerheide), vęǝš (Bleijerheide) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || Het achterste gedeelte van de voet. [N 60, 168a] II-10, III-1-1