e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruidenjenever wacholder: wa’cholder (Bleijerheide), jeneverbes  wa’chelter (Bleijerheide) soort jenever III-2-3
kruidnagel groffelsnagel: Went de mam ¯t vleesj broant, deet ze ummer e paar sjroffelsneël derbij  jrof’felsnaal (Bleijerheide) kruidnagel III-2-3
kruidwis kruidwis: (lange oe).  kroetwusj (Bleijerheide) kruidwis [N 06 (1960)] III-3-2
kruimel broodgreumel: broeëd’jrüemel (Bleijerheide), greumel: jrum’mel (Bleijerheide), De jrüemele van d¯r dusj veëje  jrüe’mel (Bleijerheide) broodkruimel || kruimel III-2-3
kruipende boterbloem kraaivoet: kroa’vós (Bleijerheide) boterbloem, kruipende — III-4-3
kruisbeeld kruis: kruuts (Bleijerheide) Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] III-3-3
kruisbes kroezel: kroeë’sjel (Bleijerheide), kroezelenstruik: kroeë’sjelesjtroech (Bleijerheide) kruisbes || kruisbessenstruik I-7
kruishengsel kruisgeheng: krytsjǝhɛŋ (Bleijerheide) Soort hengsel dat op deuren ramen, luiken of hekken wordt bevestigd ten einde ze draaibaar te maken. Het bestaat uit twee ongelijke delen waarvan het lange, smalle, de 'veer', op de deur en het korte op het kozijn of in de muur wordt aangebracht. Zie ook afb. 60. De woordtypen 'staartgeheng', 'staartscharnier' en 'staartlee' zijn specifiek van toepassing op een hengsel waarvan beide veren even lang zijn. De bout is bij dit soort hengsels doorgaans vastgeklonken. [N 54, 79; monogr.] II-9
kruishout kruishout: krytshōts (Bleijerheide) Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.] II-12
kruiskopschroevendraaier kruiskopdraaier: krytskǫp˱driǝnǝr (Bleijerheide) Schroevendraaier waarvan het blad een kruisvormig uiteinde heeft; hij wordt gebruikt om schroeven met een kruisvormige insnijding in de kop vast of los te draaien. Dit type schroeven wordt in Venray (L 210) en omgeving kruiskopschroef (kryskǫpsxrūf) of kruiskop (kryskǫp) genoemd. Zie ook afb. 91. [N 53, 135; monogr.] II-12