e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage herenschoen, molière halve schoen: hoave sjong (Bleijerheide), molire (fr.): molière (Bleijerheide), nere schoen: neer sjong (Bleijerheide) herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)] || Hoe noemt u in het algemeen een lage herenschoen met vetersluiting (moliäre?) [N 60 (1973)] III-1-3
lage klomp platte klomp: platǝ [klomp] (Bleijerheide) Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.] II-12
lage klomp? platte klomp: platte klompe (Bleijerheide) klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)] III-1-3
lagenmaat laagverdeling: lǫax˲vǝrdēluŋ (Bleijerheide) De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.] II-9
lagenverdeellat maatlat voor steenlaag: mǫaslats ˲vȳr štēlǫax (Bleijerheide) Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.] II-9
laken doek: dox (Bleijerheide), laken: laken (Bleijerheide) Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW] II-7
lakschoen lakschoen: lak sjong (Bleijerheide) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: lam (Bleijerheide), lammetje: lɛmšǝ (Bleijerheide), schaapje: šø̄afjǝ (Bleijerheide) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammen: lamǝ (Bleijerheide) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitsmeelpap: bochesmeeël-pap (Bleijerheide) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3