e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rammelaar rammelaar: ook haas  rem’meter (Bleijerheide) konijn, mannetje III-2-1
rammenas rammenas: rammenas’ (Bleijerheide) rammenas I-7
rand rand: raŋk (Bleijerheide) De reep leer die men vastnaait aan de binnenzool en schacht en waaraan men later de zool bevestigt. Zie afb. 39. [N 60, 88a] II-10
randmes ramemes: ramǝmɛts (Bleijerheide) Het mes voor het afsnijden of afsteken van de randen of kanten. [N 60, 174b; N 60, 174c; N 60, 174a] II-10
randsteekmes randsteker: raŋkštęxǝr (Bleijerheide) Gereedschap waarmee men het overhangende leer aan de zool gelijkmatig afsnijdt. De antwoorden in dit lemma komen uit verschillende vragen. Het is mogelijk dat dit randsteekmes voor verschillende doeleinden wordt gebruikt en dat het daardoor ook van vorm kan verschillen. Zie afb. 52. [N 60, 116a; N 60, 117a; N 60, 174a] II-10
rangeerterrein baan: bān (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), rangeerplei: ranšērplaj (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Julia]) Plaats waar de kolentreinen worden samengevoegd of gesplitst. [N 95, 23] II-5
rank rank: rank (Bleijerheide) rank III-4-3
ranzig gaal: joal (Bleijerheide), gool: joal (Bleijerheide), ranzetig: ran’zetieg (Bleijerheide), ranzig: De bótter is ranzieg  ranzieg (Bleijerheide) garstig || ranzig III-2-3
rapen rapen: rāfǝ (Bleijerheide) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp rijf: rief (Bleijerheide), rīf (Bleijerheide) rasp || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1