e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schreeuwen keken: kɛǝkǝ (Bleijerheide) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12
schrijftafel, bureau bureau: børoͅ (Bleijerheide) schrijftafel III-2-1
schrikachtig schuw: šø̜i̯ (Bleijerheide) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrikken schrikken: sjrek’ke (Bleijerheide), šrekǝ (Bleijerheide), zich verschrikken: versjrek’ke, ziech (Bleijerheide) Gezegd van de gesoldeerde verbinding wanneer deze losraakt voordat het soldeersel is afgekoeld. Het schrikken wordt veroorzaakt door het vroegtijdig bewegen van één of meer van de samen te voegen delen. [N 64, 20b] || schrikken II-11, III-1-4
schrobben schrobben: šrubə (Bleijerheide) schrobben, dweilen III-2-1
schrobbezem schrobber: sjrübber (Bleijerheide), šrybər (Bleijerheide), schrobborstel: šrup˂bøštəl (Bleijerheide) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || schrobber || schrobborstel III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag lokzeegje: lǭx˲zē̜ǝsjǝ (Bleijerheide), schrobzeeg: šrup˲zē̜ǝx (Bleijerheide) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroefdraad gewinde: jǝwen (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), jǝweŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale] ), schroefdraad: šrufdroǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]), šruf˱drǭt (Bleijerheide) [N 95, 749]De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.] II-11, II-12, II-5
schroevedraaier schroeve(n)draaier: šruvǝdriǝnǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), schroeve(n)zieher: šruvǝtsijǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), šruvǝtsiǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]) [N 95, 748] II-5
schroevendraaier schroevendraaier: šruvǝdriǝnǝr (Bleijerheide) Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.] II-12