e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuin afzagen overeensnijden: øvǝrēšniǝ (Bleijerheide), snuiten: šnytsǝ (Bleijerheide) Een stuk hout, en meer in het bijzonder een keper aan het uiteinde schuin afzagen. Een keper is een soort balkje dat vooral in kapconstructies wordt gebruikt. Zie ook het lemma ɛribhoutɛ in deze aflevering en het lemma ɛkeperɛ in WLD ii.9, pag. 107.' [N 53, 23c] II-12
schuin spijkeren schraag inhouwen: šrē̜x˱ enhǫwǝ (Bleijerheide) Een spijker schuin in het hout slaan met als doel de delen vaster tegen elkaar aan te drijven. [N 53, 152c] II-12
schuinmal tredemal: tretmal (Bleijerheide) Mal in de vorm van een parallelogram waarnaar het stuk hout waaruit het kuipstuk zal worden vervaardigd, wordt afgewerkt. [N 55, 123b] II-9
schuld schuld: sjood (Bleijerheide) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] III-3-1
schulpzaag scherpzeeg: šerǝp˲zē̜ǝx (Bleijerheide), spanzeeg: španzē̜ǝx (Bleijerheide) Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.] II-12
schuren gladschuren: jlatšuǝrǝ (Bleijerheide), jlatšūrǝ (Bleijerheide), schuren: šūrǝ (Bleijerheide) Het leer met schuurpapier of iets dergelijks gladmaken. [N 60, 120b; N 60, 242] || Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.] II-10, II-12
schurft krauw: krau̯w (Bleijerheide) Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] I-11
schurftmijt krauw: idiosyncr. Additie bij vraag 10: = schurft  krāuw (Bleijerheide) schurftmijt [N 26 (1964)] III-4-2
schuur schuur: šȳr (Bleijerheide) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurband schuurband: šūrbant (Bleijerheide) De lange band schuurpapier die over de twee schijven van de bandschuurmachine loopt. Zie ook afb. 62. [N 53, 149c] II-12