33953 |
haamoren |
houter:
hōtsǝr (Q121c Bleijerheide),
kopstukken:
kǫpštøkǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De twee boven de kap uitstekende delen van de haamspanen. [JG 1a; N 13, 9; N 36, 9a]
I-10
|
33956 |
haamslot |
kramp:
kramp (Q121c Bleijerheide)
|
Slot of scharnier onder aan het haam waarmee de uiteinden van de haamspanen worden vastgemaakt. [JG 1a; N 13, 7]
I-10
|
33948 |
haamspanen |
haamspanen:
hāmšpiǝnǝ (Q121c Bleijerheide),
spanen:
špiǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.]
I-10
|
34471 |
haan |
haan:
hān (Q121c Bleijerheide),
haantje:
hēntjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
hooər (Q121c Bleijerheide),
hóər (Q121c Bleijerheide)
|
haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18046 |
haarenkelen |
schuren:
šūrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8]
I-9
|
28763 |
haarvilt |
biber:
bībǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Vilt van bewerkt haar. Bonthond (s.v. ø̄biberø̄) zegt dat biber een zeer gewilde pelssoort (bever) is en dat het grof, sterk geruwd en daarna geschoren wollen of katoenen weefsel dient voor onderkleding. [N 62, 92]
II-7
|
20782 |
haas |
haas:
haas (Q121c Bleijerheide)
|
haas
III-4-2
|
18986 |
haast hebben |
zich ijlen:
iel’le, ziech (Q121c Bleijerheide),
zich touwen:
tsau’we, ziech (Q121c Bleijerheide)
|
zich haasten
III-1-4
|
18994 |
haastig |
ijlig:
iel’lieg (Q121c Bleijerheide)
|
haastig, gehaast
III-1-4
|