25061 |
helemaal, geheel en al |
allerzeits:
al⁄lerzaits (Q121c Bleijerheide),
berhaupt (du.):
uberhaupt⁄ (Q121c Bleijerheide),
ram:
ram (Q121c Bleijerheide),
volstendig:
vol⁄sjtendieg (Q121c Bleijerheide),
zemplig:
zemp⁄lieg (Q121c Bleijerheide)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
27987 |
helling van een koollaag |
het invallen:
ǝt evalǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
verloop van de laag:
vǝrlōf van dǝ loǝx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De hoek die een koollaag maakt met het horizontale vlak. Deze hoek, de hellingshoek, kan 0 tot 90 graden bedragen. Naar gelang de hellingshoek onderscheidt men vlak liggende, halfsteile en steile lagen. Het overgrote deel der koollagen in Zuid-Limburg (Ned.) ligt onder een flauwe helling. Soms komen daar halfsteile en steile hellingen voor (Driessen, pag. 8). [N 95, 519; monogr.]
II-5
|
18998 |
helpen |
helpen:
hel’pe (Q121c Bleijerheide)
|
helpen
III-1-4
|
27546 |
hemd |
hemd:
hɛ.mǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kuilhemd:
kulhɛmǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.]
II-5
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hingel (Q121c Bleijerheide),
hɛŋəl (Q121c Bleijerheide)
|
handvat, hensel || hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30342 |
hengselduim |
toren:
tūr (Q121c Bleijerheide)
|
Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.]
II-9
|
33944 |
hengstebit |
kinbeugel:
kinbeugel (Q121c Bleijerheide)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
hęŋsǝvø̄lǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
30886 |
hennepgaren |
hanfgaren:
hanǝfjār (Q121c Bleijerheide)
|
Het grove hennepgaren waar men pekdraad van draait. [N 60, 196a; N 60, 238b; N 36, 44]
II-10
|
24894 |
herfst, najaar |
herfst:
herfs (Q121c Bleijerheide),
najaar:
noa⁄joar (Q121c Bleijerheide)
|
herfst, najaar
III-4-4
|