20767 |
hoofdkaas |
flubbes:
flöb’bes (Q121c Bleijerheide),
hoofderkaas:
hui’erkieës (Q121c Bleijerheide),
hoofdkaas:
Duits: Sülze
heutkiës (Q121c Bleijerheide),
waggelemannes:
wagkelema’nes (Q121c Bleijerheide)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] || hoofdkaas || schertsend voor pudding of hoofdkaas
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
hul:
hul (Q121c Bleijerheide)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
24344 |
hoofdluis |
beestje:
idiosyncr.
bie-ësje (Q121c Bleijerheide),
luis:
loes (Q121c Bleijerheide),
idiosyncr. kort
lüüs (Q121c Bleijerheide),
idiosyncr. langgetrokken
lōēs (Q121c Bleijerheide),
moelejan:
idiosyncr. Additie bij vraag 20: "ouw moek"wordt gebruikt als scheldwoord voor veel-prater (moelejan)
(moelejan) (Q121c Bleijerheide),
oude moek:
idiosyncr. Additie bij vraag 20: - wordt gebruikt als scheldwoord voor veel-prater (moelejan)
ouw moek (Q121c Bleijerheide)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || moek, in de betekenis van dikke luis; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32658 |
hoofdplaat |
drekplaat:
drɛkplāt (Q121c Bleijerheide)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpštøk (Q121c Bleijerheide)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
28178 |
hoofdstroom |
hauptsstroom:
hōpsštrō.m (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
wetter:
wɛtǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bij een zeer uitgestrekte mijn is het onmogelijk om met één luchtstroom alle werkpunten te ventileren. De af te leggen weg van deze stroom zou te lang en de luchtsnelheid te groot worden. Ook zou men dan wel veel maar niet overal verse lucht krijgen (Driessen pag. 45). Om deze nadelen te vermijden verdeelt men de intrekkende stroom in verschillende hoofdstromen en deze weer in deelstromen. [N 95, 212]
II-5
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
sluier:
sjlei-er (Q121c Bleijerheide)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogselbred:
hȳǝxsǝlbrɛt (Q121c Bleijerheide
[(mv hȳǝxsǝlbrēr)]
),
hoogsels:
hȳǝxsǝls (Q121c Bleijerheide)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
33648 |
hoogte in een akker |
heuvel:
hȳjǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.]
I-8
|
22164 |
hooi |
hooi:
hø̜i̯ (Q121c Bleijerheide)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|