20587 |
kruidenjenever |
wacholder:
wa’cholder (Q121c Bleijerheide),
jeneverbes
wa’chelter (Q121c Bleijerheide)
|
soort jenever
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
Went de mam ¯t vleesj broant, deet ze ummer e paar sjroffelsneël derbij
jrof’felsnaal (Q121c Bleijerheide)
|
kruidnagel
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
(lange oe).
kroetwusj (Q121c Bleijerheide)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20806 |
kruimel |
broodgreumel:
broeëd’jrüemel (Q121c Bleijerheide),
greumel:
jrum’mel (Q121c Bleijerheide),
De jrüemele van d¯r dusj veëje
jrüe’mel (Q121c Bleijerheide)
|
broodkruimel || kruimel
III-2-3
|
24540 |
kruipende boterbloem |
kraaivoet:
kroa’vós (Q121c Bleijerheide)
|
boterbloem, kruipende —
III-4-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruuts (Q121c Bleijerheide)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
kroezel:
kroeë’sjel (Q121c Bleijerheide),
kroezelenstruik:
kroeë’sjelesjtroech (Q121c Bleijerheide)
|
kruisbes || kruisbessenstruik
I-7
|
30340 |
kruishengsel |
kruisgeheng:
krytsjǝhɛŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Soort hengsel dat op deuren ramen, luiken of hekken wordt bevestigd ten einde ze draaibaar te maken. Het bestaat uit twee ongelijke delen waarvan het lange, smalle, de 'veer', op de deur en het korte op het kozijn of in de muur wordt aangebracht. Zie ook afb. 60. De woordtypen 'staartgeheng', 'staartscharnier' en 'staartlee' zijn specifiek van toepassing op een hengsel waarvan beide veren even lang zijn. De bout is bij dit soort hengsels doorgaans vastgeklonken. [N 54, 79; monogr.]
II-9
|
31973 |
kruishout |
kruishout:
krytshōts (Q121c Bleijerheide)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
31958 |
kruiskopschroevendraaier |
kruiskopdraaier:
krytskǫp˱driǝnǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Schroevendraaier waarvan het blad een kruisvormig uiteinde heeft; hij wordt gebruikt om schroeven met een kruisvormige insnijding in de kop vast of los te draaien. Dit type schroeven wordt in Venray (L 210) en omgeving kruiskopschroef (kryskǫpsxrūf) of kruiskop (kryskǫp) genoemd. Zie ook afb. 91. [N 53, 135; monogr.]
II-12
|