18304 |
lage herenschoen, molière |
halve schoen:
hoave sjong (Q121c Bleijerheide),
molire (fr.):
molière (Q121c Bleijerheide),
nere schoen:
neer sjong (Q121c Bleijerheide)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)] || Hoe noemt u in het algemeen een lage herenschoen met vetersluiting (moliäre?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
32447 |
lage klomp |
platte klomp:
platǝ [klomp] (Q121c Bleijerheide)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
platte klomp:
platte klompe (Q121c Bleijerheide)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30067 |
lagenmaat |
laagverdeling:
lǫax˲vǝrdēluŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.]
II-9
|
30068 |
lagenverdeellat |
maatlat voor steenlaag:
mǫaslats ˲vȳr štēlǫax (Q121c Bleijerheide)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.]
II-9
|
19769 |
laken |
doek:
dox (Q121c Bleijerheide),
laken:
laken (Q121c Bleijerheide)
|
Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW]
II-7
|
18351 |
lakschoen |
lakschoen:
lak sjong (Q121c Bleijerheide)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (Q121c Bleijerheide),
lammetje:
lɛmšǝ (Q121c Bleijerheide),
schaapje:
šø̄afjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitsmeelpap:
bochesmeeël-pap (Q121c Bleijerheide)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|