21368 |
schreeuwen |
keken:
kɛǝkǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
bureau:
børoͅ (Q121c Bleijerheide)
|
schrijftafel
III-2-1
|
33816 |
schrikachtig |
schuw:
šø̜i̯ (Q121c Bleijerheide)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrek’ke (Q121c Bleijerheide),
šrekǝ (Q121c Bleijerheide),
zich verschrikken:
versjrek’ke, ziech (Q121c Bleijerheide)
|
Gezegd van de gesoldeerde verbinding wanneer deze losraakt voordat het soldeersel is afgekoeld. Het schrikken wordt veroorzaakt door het vroegtijdig bewegen van één of meer van de samen te voegen delen. [N 64, 20b] || schrikken
II-11, III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
šrubə (Q121c Bleijerheide)
|
schrobben, dweilen
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjrübber (Q121c Bleijerheide),
šrybər (Q121c Bleijerheide),
schrobborstel:
šrup˂bøštəl (Q121c Bleijerheide)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || schrobber || schrobborstel
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
lokzeegje:
lǭx˲zē̜ǝsjǝ (Q121c Bleijerheide),
schrobzeeg:
šrup˲zē̜ǝx (Q121c Bleijerheide)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
27356 |
schroefdraad |
gewinde:
jǝwen (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
jǝweŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Domaniale]
Q121c Bleijerheide,
Q121c Bleijerheide),
schroefdraad:
šrufdroǝt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
šruf˱drǭt (Q121c Bleijerheide)
|
[N 95, 749]De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.]
II-11, II-12, II-5
|
28162 |
schroevedraaier |
schroeve(n)draaier:
šruvǝdriǝnǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schroeve(n)zieher:
šruvǝtsijǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
šruvǝtsiǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
[N 95, 748]
II-5
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
šruvǝdriǝnǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|