18427 |
vaste boord |
boord:
board (Q121c Bleijerheide),
boordje:
bőadsje (Q121c Bleijerheide),
böedsje (Q121c Bleijerheide),
kraag:
kraag (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28055 |
vastlopen |
vastlopen:
vaslōfǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
vastzitten:
vaszetsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zich vastzetten:
zix vaszetsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819]
II-5
|
28353 |
vastzetten |
vastzetten:
vaszɛtsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Iets vastzetten, bijvoorbeeld de motor van een schudgoot. [Vwo 210; Vwo 814; N 95, 300]
II-5
|
32342 |
vat, ton |
ton:
tǫn (Q121c Bleijerheide),
vat:
vā.s (Q121c Bleijerheide)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
32344 |
vat, ton (naar inhoud) |
ankertje:
ɛŋkǝršǝ (Q121c Bleijerheide)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.]
II-12
|
34269 |
vee fokken |
trekken:
trękǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hāu̯ǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
päo’ze (Q121c Bleijerheide),
zuipen:
zuffe (Q121c Bleijerheide),
Dee zoeffet wie inne karebengel, wie inne karehónk Vrès wie ing kats en zoef wie inne hónk. da bliefste jezónk
zoef’fe (Q121c Bleijerheide)
|
zuipen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
boks die veel tse wijd is:
ing boks die vul tse wiet is (Q121c Bleijerheide),
boks voor een corpulente heer:
ing boks vūär enne corpulente häär (Q121c Bleijerheide),
slodderboks:
sjlodder-boks (Q121c Bleijerheide)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || een broek voor een gezet figuur [N 59 (1973)] || een veel te wijde broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
keus:
kø̄s (Q121c Bleijerheide),
vreter:
vrè’ser (Q121c Bleijerheide)
|
vreetkop || vreetzak
III-2-3
|