| 31098 |
blokwerker |
blokwerker:
blǫkwerkǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De man die staande werkt aan een zwikblok. [N 60, 159a]
II-10
|
| 30027 |
blusbak |
kalkpan:
kalǝkpan (Q121c Bleijerheide)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
| 18143 |
bochel |
pokkel:
poekkel (Q121c Bleijerheide)
|
bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 30345 |
bochtscharnier |
verkropte scharnier:
vǝrkrø̜p˱dǝ šarnēr (Q121c Bleijerheide)
|
Scharnier waarvan de bladen van een rechthoekige bocht zijn voorzien. Bochtscharnieren worden gebruikt wanneer een raam, deur, luik etc. om de kantelaaf van een muur moet draaien of wanneer het scharnier op de binnenzijde van de deur moet worden aangebracht. Zie ook afb. 62. [N 54, 84]
II-9
|
| 28117 |
bochtstuk |
kniestuk:
knęjštøk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
krommer:
krymar (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
krømǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
krø̜mǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Bochtstuk van een buisleiding. [N 95, 562; monogr.; Vwo 145; Vwo 260; Vwo 308]
II-5
|
| 20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
Verklw. bócheskuchsje
bócheskóch’ (Q121c Bleijerheide)
|
boekweitkoek
III-2-3
|
| 19773 |
boenen |
bohnern (d.):
bōnərə (Q121c Bleijerheide)
|
boenen
III-2-1
|
| 19774 |
boenwas |
bohnerwachs:
bōnǝrwaks (Q121c Bleijerheide),
bohnerwachs (d.):
bōnərwaks (Q121c Bleijerheide)
|
boenwas || Met terpentijn vermengde rode of witte was waarmee aan het hout van meubels een glanslaag wordt gegeven. [N 56, 61; monogr.]
II-12, III-2-1
|
| 21301 |
boer |
boer:
būǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6
|
| 20681 |
boerenkool |
kool:
kuuël (Q121c Bleijerheide),
küüël (Q121c Bleijerheide),
winterkool:
winkter-küul (Q121c Bleijerheide)
|
[N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|