id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20729 | vlaaienvulling | appelspijs: voor de vla ap’pelsjpies (Bleijerheide), spijs: sjpies (Bleijerheide), sjpies woeët jemaad va eppel, proemme, abrikoeëze en óch va ries sjpies (Bleijerheide) | appelmoes || vlavulling || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
19602 | vlaaischotel | vlademschotel: vlaamsjottel (Bleijerheide) | schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
30136 | vlaams verband | vlaams verband: vlāms ˲vǝrbaŋk (Bleijerheide) | Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.] II-9 |
24266 | vlaamse gaai | markolf: mer’kef (Bleijerheide) | vlaamse gaai III-4-1 |
27994 | vlak stuk in een pijler | platte slag: platǝ šlāx (Bleijerheide [(Domaniale)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), snak stuk: šnak štøk (Bleijerheide [(Domaniale)] [Maurits]) | [N 95, 287; monogr.] II-5 |
25003 | vlak, gelijk | plat: plat (Bleijerheide), vlak: flach (Bleijerheide) | vlak III-4-4 |
31871 | vlakbank | vlakbank: vlak˱baŋk (Bleijerheide) | Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b] II-12 |
27990 | vlakke pijler | platte: platǝ (Bleijerheide [(Domaniale)] [Laura, Julia]), platte streb: platǝ štrēp (Bleijerheide [(Domaniale)] [Domaniale]), vlakke streb: flaxǝ štrēp (Bleijerheide [(Domaniale)] [Eisden]) | Pijler met een hellingspercentage tussen 0 en 20 graden. [N 95, 284; monogr.; N 95, 287] II-5 |
31547 | vlakplaat | gladplaat: jlɛtplāt (Bleijerheide [(vergelijk het Hoogduitse glätten "glad maken")] ) | Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b] II-11 |
19413 | vlam | vlam: vlam (Bleijerheide) | vlam III-2-1 |