21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekke (L269p Blerick)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
wêrde (L269p Blerick)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21779 |
(kleine) zelfstandige |
middenstander:
middenstander (L269p Blerick)
|
Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick),
de kop boetse (L269p Blerick),
urges taege boetse (L269p Blerick)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
een vaste tred hebben:
häe häet n vaste träej (L269p Blerick),
flink voor zijn doen zijn:
hae is flink veur zienen doon (L269p Blerick)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
boeke (L269p Blerick),
bôêke (L269p Blerick),
zich bôêke (L269p Blerick),
zich bükke (L269p Blerick),
Ook: bôêke.
bukken (L269p Blerick)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
doupdaekentje (L269p Blerick),
doupkledje (L269p Blerick),
doupmutske (L269p Blerick),
navelbändje (L269p Blerick),
pisdook (L269p Blerick),
rouwpoffer (L269p Blerick),
slebberke (L269p Blerick),
zeiverlepke (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naamsdaag viere (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
naamsfies (L269p Blerick)
|
Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
falie (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
voile (fr.):
vaol (L269p Blerick),
voiletje (<fr.):
vuulke (L269p Blerick)
|
falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
noemde men n lange losse blouse, die over een rok werd gedragen
kazak (L269p Blerick)
|
kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|