e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plekke (Blerick) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(geen) waarde (geen) waarde: wêrde (Blerick) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(kleine) zelfstandige middenstander: middenstander (Blerick) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Blerick, ... ), de kop boetse (Blerick), urges taege boetse (Blerick) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen een vaste tred hebben: häe häet n vaste träej (Blerick), flink voor zijn doen zijn: hae is flink veur zienen doon (Blerick) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: boeke (Blerick), bôêke (Blerick), zich bôêke (Blerick), zich bükke (Blerick), Ook: bôêke.  bukken (Blerick) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: doupdaekentje (Blerick), doupkledje (Blerick), doupmutske (Blerick), navelbändje (Blerick), pisdook (Blerick), rouwpoffer (Blerick), slebberke (Blerick), zeiverlepke (Blerick, ... ) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: naamsdaag viere (Blerick, ... ), naamsfies (Blerick) Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] III-3-2
[falie] falie: falie (Blerick, ... ), voile (fr.): vaol (Blerick), voiletje (<fr.): vuulke (Blerick) falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[kazak] kazak: noemde men n lange losse blouse, die over een rok werd gedragen  kazak (Blerick) kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3