e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flikflooien flikflooien: flikflooije (Blerick) flikflooien [SGV (1914)] III-1-4
fluim fluim: fluum (Blerick, ... ), flôêm (Blerick) fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] III-1-2
fluimen uitspuwen klieken: WNT: klieken (I), 3) Fluimen uitspuwen.  klêeke (Blerick), kwalsteren: kwalstere (Blerick), uitgooien: oetgoeje (Blerick, ... ), uitsmijten: oetsmiete (Blerick) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fluisteren: fluustərə (Blerick), lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispele (Blerick), smiespelen: Van Dale: smiespelen, fluisteren, smoezelen.  smiespələ (Blerick) fluisteren [DC 16 (1948)] || lispelen [SGV (1914)] III-3-1
fluitekruid fluitekruid: idiosyncr.  fluitekruid (Blerick) Fluitekruid (anthriscus sylvestris 50 tot 150 cm. De stengels zijn gegroefd en zijn hol, meestal onderaan behaard; de bladeren zijn tot 3-voudig geveerd, en zacht behaard, de omwindseltjes zijn 5-bladig; de bloemen zijn wit, zelden roze; de vruchten zij [N 92 (1982)] III-4-3
fluweel, velours fluweel: flywē̜l (Blerick) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fonkelen, flonkeren fonkelen: fônkele (Blerick) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fopspeen fop: fop (Blerick), lots: loetsj (Blerick) fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)] III-2-2
forsgebouwde koe stukkige koe: støkegǝ ku (Blerick) [N 3A, 141a] I-11
framboos framboos: mv: -ze  framboe-eze* (Blerick), mv: -zen  framboëzen (Blerick) [DC 13 (1945)] I-7