e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gele lupine filipinen: flø`pine (Blerick), lupinen: lǝpīnǝ (Blerick) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gele plomp plompenblad: idiosyncr.  plŏ mpeblaad (Blerick) Gele plomp (nuphar luteum). Waterplant; de bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, ze zijn drijvend met lange driekantige stelen; de bloemen hebben talrijke kroonblaadjes en 5 gele kelkbladeren. Bloeitijd in mei tot augustus. Te vinden in plassen [N 92 (1982)] III-4-3
gele voederwortel gele wortelen: gē̜lǝ wortǝlǝ (Blerick), paardswortelen: pɛrtswortǝlǝ (Blerick), voerwortelen: vōrwortǝlǝ (Blerick) Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.] I-5
gelijken (op) familietrekken: femíelietrekke (Blerick), gelijken: gelieke (Blerick), lijken: liêke (Blerick), tonen: tuine (Blerick) aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
gelijkspelen gelijkspelen: geliek spuule (Blerick), quitte spelen: kiet speule (Blerick) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
geloof geloof: geleuf (Blerick), gleuf (Blerick) geloof [SGV (1914)] III-3-3
gelooven geloven: gluiven (Blerick) gelooven [SGV (1914)] III-3-3
geluid van de patrijs roepen: roope (Blerick) het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)] III-4-1
geluid van naderend onweer rommelen: rommele (Blerick), römmele (Blerick) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemekkelijk (Blerick, ... ), gemekkelik (Blerick, ... ), op zijn gemak: op zien gemaak (Blerick, ... ) gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4