18245 |
klompschoen |
klomp:
klomp (L269p Blerick),
klompschoen:
klompschoon (L269p Blerick),
oo= lang trekken
kloompschoon (L269p Blerick),
lage klomp:
lieg klompe (L269p Blerick),
schoenklomp:
schoonklomp (L269p Blerick)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klôntere (L269p Blerick),
klonters in de pap:
niet goed gemengd
klóntérs in de pap (L269p Blerick)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19405 |
klopper, garde |
gardje:
gaerdje (L269p Blerick),
kloprijsje:
kloprieske (L269p Blerick)
|
Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
kloetse (L269p Blerick)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
delen:
dęjlǝ (L269p Blerick),
kenen:
keene (L269p Blerick),
openkappen:
ǭpǝkapǝ (L269p Blerick),
reten:
reete (L269p Blerick),
sprongen:
sprung (L269p Blerick),
sprônge (L269p Blerick)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1, III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
kluch (L269p Blerick),
kløx (L269p Blerick)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33675 |
kluit aarde |
kloot:
kloǝt (L269p Blerick),
kluit:
klyt (L269p Blerick),
klūt (L269p Blerick)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
kloeë (L269p Blerick)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabbele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
knabbelen (L269p Blerick)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25032 |
knarsen |
kniersen:
knierse (L269p Blerick)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|