e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mot mot: mot (Blerick, ... ) mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)] III-4-2
motor moter: motər (Blerick) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen miezel: miezel (Blerick), moezel: moezel (Blerick, ... ), motregen: motréégene (Blerick), mozel: mozel (Blerick), muggenpis: mäggepis (Blerick), smoezel: smoezel (Blerick), stuif: stiëf (Blerick) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen daar valt moezel: der velt moezel (Blerick), miezelen: miezele, ut miezelt (Blerick), moezelen: het moezeld (Blerick), moezele (Blerick), ’t begint te moezele (Blerick), motregenen: ut motraegent (Blerick), siebelen: siebele (Blerick), ziebele (Blerick), siemelen: siemmelen (Blerick), ziemele (Blerick), sprinkelen: sprinkele (Blerick, ... ), stuiven: stŭŭve (Blerick), zeveren: zeivere (Blerick), ziemelen: ut ziemmelt (Blerick), zouwelen: zauwele (Blerick) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mout mout: mout (Blerick) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw hazesprong: hāzǝsprøŋk (Blerick), mouw: mouw (Blerick) Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)] I-9, III-1-3
mouw met kanten plooisel lobmouw: lobmouw (Blerick) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3
mouwschort mouwenscholk: moewe schollek (Blerick), mouwscholk: moewscholk (Blerick, ... ) schort met mouwen [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
mug daas: daez (Blerick), mug: mukke (Blerick), möG (Blerick), mök (Blerick, ... ) steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muik muik: moek (Blerick) meuk [SGV (1914)] III-2-3