24226 |
pop, vrouwelijke zangvogel |
pop:
pop (L269p Blerick),
pōp (L269p Blerick),
wijfje:
moet wel foutief zijn
wiefke (L269p Blerick)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] || vrouwelijke zangvogel (pop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22660 |
poppenspel |
marionetten:
marionette (L269p Blerick),
marionettenspel:
marjonettespel (L269p Blerick),
poppenkast:
poͅpəkas (L269p Blerick),
poppenspel:
poͅpəspeͅl (L269p Blerick)
|
De voorstelling waarin de rollen niet gespeeld worden door mensen maar door marionetten [poesjenellespel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24490 |
populier (alg.) |
canadas:
canadas (L269p Blerick),
populier:
populier (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)] || populier [SGV (1914)]
III-4-3
|
20082 |
porseleinbloempje |
schilderverdriet:
idiosyncr.
schilderverdriet (L269p Blerick)
|
Porselein bloempje (saxifraga umbrosa). Het porselein bloempje, ook Judastranen geheten, doet dienst als dankbaar zaadplantje in niet al te natte en donkere tuinen, dat bij ons goed voort wil, maar bij strenge vorst, zonder sneeuwbedekking, meestal afster [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21481 |
portemonnee, beurs |
beurs:
béurs (L269p Blerick),
portemonnee (<fr.):
portemene (L269p Blerick)
|
de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24365 |
pos |
jood:
enne joed (L269p Blerick),
joodje:
’n juudje (L269p Blerick)
|
Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar verbonden. Hij kan ongeveer 20cm lang worden (post, pos, [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21203 |
postbode |
briefdrager:
breefdraeger (L269p Blerick),
post:
de pos (L269p Blerick),
poͅs (L269p Blerick),
postbode:
posbode (L269p Blerick),
postbode (L269p Blerick)
|
de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND]
III-3-1
|
21141 |
postkoets |
postkoets:
poskoets (L269p Blerick),
postkoets (L269p Blerick),
reiskoets:
reiskoets (L269p Blerick)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
postzegel:
poszeegel (L269p Blerick),
poszegel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33171 |
poten |
poten:
pǭtǝ (L269p Blerick)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|