32921 |
rij, wiers |
bed:
bęt (L269p Blerick),
dijk:
dīk (L269p Blerick),
wal:
wāl (L269p Blerick)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
orenboks:
[sic]
oerebóks (L269p Blerick),
rijboks:
riebôks (L269p Blerick),
riejboks (L269p Blerick),
rūbóks (L269p Blerick)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
rieje (L269p Blerick),
varen:
vare (L269p Blerick),
(op water).
varen (L269p Blerick)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32588 |
rijen mesthoopjes markeren |
aanwijzen:
ānwīzǝ (L269p Blerick),
aftekenen:
āftęi̯kǝnǝ (L269p Blerick)
|
Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22]
I-1
|
33174 |
rijentrekker |
rijentrekker:
rii̯ǝtrękǝr (L269p Blerick)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
18358 |
rijglaars |
rijglaars:
rieglaars (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21435 |
rijk zijn |
in zijn geld zwemmen:
hae zwömp in zien geld (L269p Blerick),
rijk zijn:
hae is rīēk (L269p Blerick),
rīēk zien (L269p Blerick),
rijke stinkerd (zn.):
einen rieken stinkerd (L269p Blerick)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rikdom (L269p Blerick)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
knaak:
Van Dale: knaak, (volkst.) rijksdaalder.
knaak (L269p Blerick),
twee vijftig:
twiëvieftig (L269p Blerick)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
rijks:
de rijks (L269p Blerick),
veldwachter:
veldwachter (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|