21491 |
tussenpersoon |
commissionair (<fr.):
Van Dale: commissionair (<Fr.), 1. iemand die op eigen naam en tegen genot van loon of provisie op order of voor rekening van een ander (vroeger) daden van koophandel verricht, (nu) overeenkomsten sluit; - 2. boodschaploper, pakjesdrager.
commissionair (L269p Blerick)
|
een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21648 |
tweede verkoping |
toeslag:
den toeslaag (L269p Blerick)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34234 |
tweespeen |
tweedemer:
twīdēmǝr (L269p Blerick)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
24495 |
twijg, jonge tak |
vits:
’n wiets (L269p Blerick)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
look:
ev hödje lauk
lauk (L269p Blerick),
mv idem
louk (L269p Blerick)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
lookkoek:
Syst. WBD
loukkook (L269p Blerick)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
uier:
uier (L269p Blerick),
yi̯ǝr (L269p Blerick),
yǝr (L269p Blerick),
ȳi̯ǝr (L269p Blerick)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11, I-9
|
34157 |
uieren |
uieren:
ȳrǝn (L269p Blerick)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwartēr (L269p Blerick)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|