17854 |
uitglijden |
schampen:
schampe (L269p Blerick),
slibberen:
slibbere (L269p Blerick),
uitglitschen (<du.):
oetglitse (L269p Blerick),
oetglitsen (L269p Blerick),
uitschieten:
oetscheete (L269p Blerick)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oethuure (L269p Blerick),
uitvorsen:
oetvorsche(n) (L269p Blerick)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
frontje:
fruntje (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nuuje (L269p Blerick)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
lijf uitstoten:
līf ūtstuǝtǝ (L269p Blerick)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
schelde (L269p Blerick)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
oetslaag (L269p Blerick)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
brɛndǝrex (L269p Blerick)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
slie‧poe‧t doo‧n (L269p Blerick),
uitsliepen:
oetsliepe (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
oe‧tsliei̯pe (L269p Blerick)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
afspannen:
āfspanǝ (L269p Blerick),
uitspannen:
utspanǝ (L269p Blerick)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|