e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitglijden schampen: schampe (Blerick), slibberen: slibbere (Blerick), uitglitschen (<du.): oetglitse (Blerick), oetglitsen (Blerick), uitschieten: oetscheete (Blerick) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uithoren: oethuure (Blerick), uitvorsen: oetvorsche(n) (Blerick) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitneembaar frontje frontje: fruntje (Blerick, ... ) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitnodigen noden: nuuje (Blerick) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri lijf uitstoten: līf ūtstuǝtǝ (Blerick) Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.] I-11
uitschelden schelden: schelde (Blerick) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitslag onder de neus uitslag: oetslaag (Blerick) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)] III-1-2
uitslag vertonend branderig: brɛndǝrex (Blerick) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen sliepuit doen: slie‧poe‧t doo‧n (Blerick), uitsliepen: oetsliepe (Blerick, ... ), oe‧tsliei̯pe (Blerick) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitspannen afspannen: āfspanǝ (Blerick), uitspannen: utspanǝ (Blerick) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10