e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vangplooi vang: vaŋ (Blerick) Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115] I-11
varen (alg.) varen: idiosyncr.  varen (Blerick) Varen, een exemplaar van de klasse van overblijvende sporendragende planten (varen, varink, portemonnaie, paddevaal, vaar, foezjéér, vlaander, hanekam) [N 92 (1982)] III-4-3
varken knor: knor (Blerick), kuus: kus (Blerick), varken: vē̜rkǝ (Blerick), vɛrkǝ (Blerick), vɛrǝkǝ (Blerick), zwijn: zwijn (Blerick) Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12
varken (bijzondere namen) kuus: kus (Blerick) In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld] I-12
varken van acht tot twaalf weken loper: lø̜i̯pǝr (Blerick), scheuteling: sxø̄tǝleŋ (Blerick) De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12
varkensfeest houden op de dode drinken: ǫp dǝn dūjǝ dreŋkǝ (Blerick) Het houden van een feest bij gelegenheid van het slachten van een varken. In dit lemma zijn ook woordtypen opgenomen die aanduiden dat er een borrel werd gedronken. [N 28, 4] II-1
varkensstal, varkenshok varkenshok: vɛrkǝshǫk (Blerick), varkensschop: vɛ.rkǝssxǫp (Blerick), varkensschot: vɛrkǝssxǫt (Blerick), varkensstal: vɛrkǝs[stal] (Blerick) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6
varkenston varkenston: vɛrkǝston (Blerick) Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.] I-12
varkenstrog varkensbak: vɛrkǝs˱bak (Blerick), varkenstrog: vǝrkǝstrǭx (Blerick), voerbak: vōrbak (Blerick) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet reuzel: reuzel (Blerick), gesmolten varkensvet  reuzel (Blerick), smout: smout (Blerick) reuzel [DC 17 (1949)] || smout [SGV (1914)] III-2-3