32344 |
vat, ton (naar inhoud) |
anker:
aŋkǝr (L269p Blerick),
half anker:
half anker (L269p Blerick),
half okshoofd:
half okshoofd (L269p Blerick),
halve ton:
halve ton (L269p Blerick),
hecto:
hɛktǝr (L269p Blerick),
kindje:
kintjǝ (L269p Blerick),
okshoofd:
okshoofd (L269p Blerick)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ:xtə (L269p Blerick)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L269p Blerick),
vee:
vīǝ (L269p Blerick)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (L269p Blerick)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
haldǝ (L269p Blerick),
haldǝn (L269p Blerick)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
buize (L269p Blerick),
zuipen:
zoepe (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
zūpə (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
vuul geld waerd (L269p Blerick)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
18373 |
veel te grote schoen |
sloffer:
sloeffers (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderboks (L269p Blerick),
flodderbóks (L269p Blerick),
flôderbôks (L269p Blerick)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
neetkop:
neatkop (L269p Blerick),
vreetkop:
vreatkop (L269p Blerick)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|