21172 |
dam |
dam:
dam (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
bloes (L269p Blerick),
blōēs (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
dameshoed:
dameshood (L269p Blerick)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18207 |
dameskous? |
kous:
An, höbs dich ein paar nie kouse? (L269p Blerick),
sok:
Anna, höbs dich ein paar niej sök (L269p Blerick)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
laars:
laersk (L269p Blerick),
laarsje:
laarske (L269p Blerick),
stevel:
stevel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mantel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
mantels (L269p Blerick)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
molire (fr.):
molieres (L269p Blerick),
molières (L269p Blerick)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
damp:
damp (L269p Blerick),
stoom:
stoam (L269p Blerick),
stoum (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
zwaai:
zwaai (L269p Blerick),
zwaaj (L269p Blerick)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
blaken:
bluêke (L269p Blerick),
dampen:
dampe (L269p Blerick),
paffen:
paffe (L269p Blerick)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)]
III-2-1, III-2-3
|
28402 |
dar |
dar:
dar (L269p Blerick),
drę̄ (L269p Blerick)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|