22387 |
de kaarten schudden |
schudden:
sxøͅdə (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
staeke (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
opzwikken:
op˲zwikǝ (L269p Blerick)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder uitsmijten:
dǝ kęldǝr ūtsmītǝ (L269p Blerick)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
32288 |
de kim kappen |
omhouwen:
ømhǫwǝ (L269p Blerick)
|
Met behulp van een dissel een kim kappen. [N E, 33; N E, 32b]
II-12
|
22538 |
de mei vieren |
de vlag opzetten:
de vlag opzette (L269p Blerick),
richten:
richte (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] || De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34230 |
de melk inhouden |
in de hoorns trekken:
en dǝ hø̜̄rǝs trɛkǝ (L269p Blerick),
ophouden:
ǫphaldǝ (L269p Blerick)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lǭtǝ lǫu̯pǝ (L269p Blerick)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dɛkǝ (L269p Blerick)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33872 |
de merrie is niet drachtig |
(ze) draagt niet:
drø̜̄x nēt (L269p Blerick),
gust:
gø̜š (L269p Blerick)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|