e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nascharren, naoogsten scharren: sxarǝ (Blitterswijck) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
nauw, eng eng: ing (Blitterswijck), strak: Toe strak: straks (pas geleden).  strak (Blitterswijck) nauw [SGV (1914)] || strak, nauwsluitend III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon secure mens: səkūūrə meens (Blitterswijck), secuur werk: səkŭŭr wéérək (Blitterswijck) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4
neet, luizenei neet: neet (Blitterswijck) neet [SGV (1914)] III-4-2
negenoog negenoog: negenoag (Blitterswijck) negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] III-1-2
nemen, pakken nemen: nēme (Blitterswijck), pakken: pakke (Blitterswijck) nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)] III-1-2
nerf van de weide gras: [gras] (Blitterswijck), groes: grūs (Blitterswijck), weizool: węi̯zǭl (Blitterswijck) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest bocht: ook: materiaal waaruit he nest is gebouwd  bōcht (Blitterswijck), nest: nês-te (Blitterswijck), nêst (Blitterswijck) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nestei nestei: nēstęi̯ (Blitterswijck) Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.] I-12
neus neus: neus (Blitterswijck) neus [SGV (1914)] III-1-1