20816 |
rijp |
rijp:
rĭĕp (L215p Blitterswijck)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
ie-sel (L215p Blitterswijck),
rouwvorst:
rauwvōrst (L215p Blitterswijck)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstaak:
boeënestaak (L215p Blitterswijck),
erwtenrijs:
ērteries (L215p Blitterswijck),
rijs:
ries (L215p Blitterswijck),
rīēs (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck),
rĭĕs (L215p Blitterswijck)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijshout || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
Met de kermis kreeg men altijd als nagerecht: riestepap mit soeker en kanieël dr òver: met de kermis kreeg men altijd als nagerecht rijstpap met suiker en kaneel erover
ristəpap (L215p Blitterswijck)
|
rijstpap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
ristəflāi̯ (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck)
|
rijstevlaai || rijstvla
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ręi̯tȳx (L215p Blitterswijck),
wagen:
wāgǝ (L215p Blitterswijck)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rizǝ (L215p Blitterswijck)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
pijzen:
pèze (L215p Blitterswijck),
pêze (L215p Blitterswijck),
vimmen:
vême (L215p Blitterswijck)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
29775 |
ringoven |
ringoven:
reŋǫvǝ (L215p Blitterswijck)
|
Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.]
II-8
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
ring-stè-ke (L215p Blitterswijck)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|