22362 |
stuiken |
in een kuiltje stuiken:
knikkers stŏĕkke in è ku-le-ke (L215p Blitterswijck),
stuiken:
in kuiltje werpen
stoe-ke (L215p Blitterswijck)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
stū-ve (L215p Blitterswijck)
|
stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
stŭ-ver (L215p Blitterswijck)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
pǝrsiǝl (L215p Blitterswijck),
plak:
plak (L215p Blitterswijck)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
einden:
ɛndǝ (L215p Blitterswijck)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
18929 |
stuntelen |
hampelen:
hāmpele (L215p Blitterswijck),
hannesen:
hannese (L215p Blitterswijck),
haspelen:
hāspele (L215p Blitterswijck)
|
onhandig doen || onhandig iets doen
III-1-4
|
20847 |
suiker |
suiker:
soe-ker (L215p Blitterswijck),
sukər (L215p Blitterswijck)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sukǝrbit (L215p Blitterswijck),
suikerpeen:
sukǝrpen (L215p Blitterswijck)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
25651 |
taai-taaiplank |
taalplank:
tājplaŋk (L215p Blitterswijck)
|
Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.]
II-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
lēͅrən tis (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck)
|
koek zonder gist || pannenkoek zonder gist
III-2-3
|