id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19260 | dwingen | dwingen: dwinge (Blitterswijck) | dwingen III-1-4 |
33217 | e. bijzondere rieken, naar het gebruiksdoel | schanseriek: sxānsǝrīk (Blitterswijck) | [N 18, 24] I-5 |
20394 | echtgenoot | mens: mins (Blitterswijck), mīns (Blitterswijck) | [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || echtgenoot III-2-2 |
21313 | eed | eed: ie-ed (Blitterswijck) | eed [SGV (1914)] III-3-1 |
24436 | eekhoorn | eekkats: eengkats (Blitterswijck), eekkatsje: inkketske (Blitterswijck) | eekhoorn || eekhorentje [SGV (1914)] III-4-2 |
18116 | eelt, eeltknobbel | zwel: zweel (Blitterswijck) | eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] III-1-2 |
33803 | eeltwrat, zweelwrat | wrat: vrat (Blitterswijck) | Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16] I-9 |
18942 | een aanmerking maken | uitpoeieren: ütpoeiere (Blitterswijck), uitpoetsen: ütpoetse (Blitterswijck) | uitkafferen, de les lezen || uitvegen, de les lezen III-1-4 |
20505 | een borrel drinken | heffen: høͅfə (Blitterswijck), paven: pāvə (Blitterswijck), proeven: pryvə (Blitterswijck), tutteren: tøtərə (Blitterswijck) | drinken inz. alcohol || drinken, borrelen || drinken, i.c. alcohol || veel alcoholische dranken, speciaal jenever, drinken III-2-3 |
20941 | een boterham smeren | een boterham smeren: əm botəram smē̝ͅrə (Blitterswijck) | smeren [RND] III-2-3 |