e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gekruld haar krullenbos: krollebosch (Bocholt), krullenhaar: krolle haor (Bocholt), kroͅlə hōͅr (Bocholt), krullenkop: krollekop (Bocholt) gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: de moos geldj hebben om konneŋ te betaleŋ (Bocholt), de moost geldj hebbe oom te konnen betalen (Bocholt), geld (Bocholt), geldj (Bocholt), geldsj (Bocholt), geͅlt (Bocholt), gij moet geld hebben om te... (Bocholt), hîe is vader ziene jas en moeder høur geldəj, vader zien koe en vader ziennen hônd (Bocholt), mooder, bîe weî moot ich geldj halen (Bocholt), xɛ.ḷd (Bocholt), ps. omgespeld volgens Frings.  gelš (Bocholt), geͅlš (Bocholt), sch van cheval  dich moost geldsch hèbben om te konnen betlen (Bocholt), poen: ps. omgespeld volgens Frings.  pū(ə)n (Bocholt) geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)], [ZND m] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gele kwikstaart koeheerdje: ku.hørtšə (Bocholt), koeienheerdje: kûwehèèrdsje (Bocholt) gele kwikstaart || kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
gele lupine lupinen: lø`pīnǝ (Bocholt) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelijken (op) gelijken: gelieken (Bocholt) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
gelijkspel boef: bóf (Bocholt) Gelijk spel. III-3-2
gelijkspelen gelijkstaan: g`lie:k stoeën (Bocholt), op zijn zaad zijn: Sub zaod.o  ich bin op miene zaod (Bocholt), zaad hebben: zaoj hemme (Bocholt) Ik win noch verlies. || quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)] III-3-2
gelofte gelofte: gelofte (Bocholt) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloof geloof: geluif (Bocholt), gəloͅuf (Bocholt), Hei heet zie gelouf verloren (Bocholt) Geloof. [ZND 01 (1922)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloofd zij jezus christus geloofd zij jezus christus: geluifd zij jezus christus (Bocholt) De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)] III-3-3