19743 |
gevel |
faèade:
fasaat (L317p Bocholt),
gevel:
gēͅvəl (L317p Bocholt),
voorgevel:
viêrgevel (L317p Bocholt)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)] || gevel aan de voorzijde van een woning || voorgevel van een woning
III-2-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
nog pijn doen:
m`n hand deut nog pien (L317p Bocholt)
|
mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
douf (L317p Bocholt)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gevörmd wèire (L317p Bocholt)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewellif (L317p Bocholt),
gǝwɛlǝf (L317p Bocholt)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
geschilderd gewelf:
gesjilderd gewellif (L317p Bocholt)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23987 |
geweten |
geweten:
gewieete (L317p Bocholt)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25580 |
gewichtssteen |
gewichtssteen:
gǝwexstē̜n (L317p Bocholt)
|
Gevraagd werd speciaal naar de stenen die men vroeger in plaats van gewichten gebruikte. [B 29, 33b; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
25611 |
gewichtsverlies |
bakverlies:
bakvǝrlēs (L317p Bocholt)
|
Verlies van gewicht bij het bakken van brood. [N 29, 48]
II-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜rǝx (L317p Bocholt)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|