e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grijnzen greilachen: zie ook green lache; cf. VD s.v. "grijnslachen"= spottend, hatelijk lachen  gri-jlache (Bocholt), grijnlachen: zie ook "grijslachen  green lache (Bocholt) grijnslachen || groen lachen III-1-4
grijpen naar grijpen: griepen (Bocholt), grīpən (Bocholt), pakken: pakken (Bocholt, ... ) grijpen [ZND m] || Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)] III-1-2
grindelstang trekbalk: tręk ˱bǝu̯k (Bocholt) Onder de ploegboom van een voetploeg bevond zich een stang die van achteren aan de schei of vlak vóór de schei aan de ploegboom vastzat. Van voren eindigde deze stang in een haak, die door twee kettingen verbonden was met de kam. Soms reikte deze stang, van voren voorzien van een kam of haak, tot voorbij de kop van de ploegboom, waarmee hij voor de regeling van de ploegdiepte d.m.v. een verstelbare staaf verbonden was. [N 11, 31.IV.c; N 11A, 92a; JG 1a] I-1
grindweg kiezelweg: kiezelweig (Bocholt) Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1
grindx kiezel: kiezel (Bocholt) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groei was: was (Bocholt) Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.] I-4
groeien bijkomen: biegekoemen (Bocholt), groeien: groeje (Bocholt), profiteren: proëf`taere (Bocholt), wassen: gewassen (Bocholt), wasse (Bocholt), wasǝ (Bocholt) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)] I-4, III-1-1
groeizaam weer mals (weer): mels wēͅīr (Bocholt), màls wēͅīr (Bocholt), vors (weer): vors weer.  voͅrs wēͅr (Bocholt), wassig (weer): wàsəx (Bocholt), wessig weer  weͅseͅx wēͅr (Bocholt) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groen (kleur) groen: greun (Bocholt, ... ), groeun (Bocholt) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4
groenling groenvink: greenvink (Bocholt) groenling III-4-1