24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋk (L317p Bocholt)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
34025 |
jong van een rund |
kalf:
kalf (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bag (L317p Bocholt),
bak (L317p Bocholt),
bax (L317p Bocholt),
baggen (mv.):
bage (L317p Bocholt),
bagje:
bękskǝ (L317p Bocholt),
bɛkskǝ (L317p Bocholt),
varkentje:
vɛrekskǝn (L317p Bocholt)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
jonge gans:
joŋ gans (L317p Bocholt)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
gęi̯tjǝ (L317p Bocholt),
lam:
laǝmp (L317p Bocholt)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
jonge hen:
joŋ hen (L317p Bocholt),
pul:
pøl (L317p Bocholt)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
23569 |
jonge koorzanger |
zangertje:
zengerke (L317p Bocholt)
|
Een jeugdige koorzanger, zangertje, koraaltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
liefste:
leefste (L317p Bocholt),
vrijer:
vriejer (L317p Bocholt)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaande
aanstoanzje (L317p Bocholt)
|
verloofde
III-2-2
|
18702 |
jongensblouse |
bloes:
bloes (L317p Bocholt)
|
jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)]
III-1-3
|