e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ketelmuziek ketelmuziek: kieët`lm`zie:k (Bocholt), De buurt die trommelt op ketels als straf voor een persoon die ingeburgerde gewoontes negeert.  kieë`lm`zie:k (Bocholt) het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt] [N 112 (2006)] || Ketelmuziek. III-3-2
ketser ketser: steen om vuur te doen ontstaan  kester (Bocholt) kent uw dialect een zelfstandig naamwoord ketser, kasjer, wat betekent het ? [ZND 41 (1943)] III-3-1
ketsgereedschap ketsgetuig: kɛtsgətyx (Bocholt) slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)] III-2-1
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Bocholt) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kettingsteek kettingsteek: kɛteŋstēk (Bocholt) Een doorlopende serie van lusvormige steken die samen een ketting vormen. Deze wordt als siersteek gebruikt op kleding, huishoudgoed, lingerie en functioneel als garenlus (Het Beste Naaiboek, pag. 133). [N 62, 16a; N 62, 9] II-7
keuken keuken: kiêke (Bocholt), ky(3)̄əkə (Bocholt) keuken [ZND 12 (1926)] III-2-1
keukenrek bred: briêd (Bocholt), rek: rɛk (Bocholt) de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] || schapraai III-2-1
kever, tor tor: toͅrən (mv.) (Bocholt) kever, tor (alg) [ZND m] III-4-2
kibbelen kibbelen: zie zeen weer aan ⁄t kibbelen (Bocholt), krekelen: zie zeeen aan ⁄t krechelen (Bocholt), kinderen  ze zeen aan⁄t krèkelen (Bocholt), stechelen: zie zen weer aan ⁄t stechelen (Bocholt), zie zen weer aan⁄t stegchelen (Bocholt), eerste e van stechelen kort  ze zeen aan ⁄t stechelen (Bocholt), twisten: zie zeen weer aan ⁄t twisten (Bocholt), vreigelen: zie zen weer aan⁄t vreigelen (Bocholt) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kiel kegel: kegel (Bocholt), kēgəl (Bocholt) kiel [ZND m] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] III-1-3