e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkerkuiltje boel: boe:l (Bocholt), botsje: boe:tske (Bocholt), kots: koe:ts (Bocholt), kuiltje: koel, kuulke (Bocholt), kuulke (Bocholt) het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)] || Kuil(tje). || Kuil. || Kuiltje bij knikkerspel. III-3-2
knikkers laten rollen trullen: trulle (Bocholt, ... ) knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)] || Rollen. III-3-2
knikkers laten stuiteren ketsen: ketse (Bocholt) knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)] III-3-2
knipbrood knipbrood: knepbruǝt (Bocholt) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knippatroon patroon: pǝtruǝn (Bocholt) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7
knippen, snijden snijden: sni-jǝ (Bocholt) Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW] II-7
knoeien, morsen, bevuilen bratselen: bratsele (Bocholt), knoeien: knuje (Bocholt), vuil maken: voal maken (Bocholt) bevuilen [ZND 32 (1939)] || morsen, bevuilen III-4-4
knoeier klotenmarchand: klutemersjang (Bocholt), knoeier: waat zitsj¯r mich doa aan det mesji-jn te knuje  knujer (Bocholt), knoeilap: knuujlap (Bocholt, ... ) iemand (bijv. een vakman) die maar half werk levert || iemand die slordig of/en slecht te werk gaat, (ver)prutsen || knoeier, prutser III-1-4
knokkelkuiltjes kotjes: koeëtj`s (Bocholt), kuiltjes: kuuëlk`s (Bocholt), putjes: pötj`s (Bocholt) De deukjes op de gewrichten tussen de hand en de vinger (kuiltjes, koetjes, putjes) [N 106 (2001)] III-1-1
knollen uittrekken plukken: plø̜kǝ (Bocholt) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5