e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kyrie eleison kyrie: kyriejee (Bocholt) Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)] III-3-3
l-vormige hoeve hoekhuis: hokhūs (Bocholt) Navraag of er verschil in benaming was tussen een L-vormig bouwwerk waarvan de korte poot wordt gevormd hetzij door het woonhuis, hetzij door een schuur of stal, leverde geen nieuwe termen op. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 3. [N 4A, 1b en 2c] I-6
laag grond laag: (als zelfst. nw.).  loag (Bocholt) laag (subst.) III-4-4
laag schoven op de wagen laag: lǭx (Bocholt) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Bocholt), brōǝk (Bocholt) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagliggende akker lage grond: liǝgǝ grōnt (Bocholt) Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b] I-8
laagte in een akker zonk: zōŋk (Bocholt) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laars (alg.) bot: bot (Bocholt), botten (Bocholt), boͅt (Bocholt), -> ei paar botten.  bot (Bocholt), stevel: stievels (Bocholt), -> e paar steevels.  steevel (Bocholt) laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3
laars met sluitriempje rijbot: rīboͅtə (Bocholt) laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie stevel: stīpəl (Bocholt) laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3