e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lendenen en kuil lenden: le.njǝ (Bocholt), miltkuil(en): me.ltku.lǝ (Bocholt) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lienen (Bocholt), lī[ə}nən (Bocholt) leenen [ZND 14 (1926)], [ZND m] III-3-1
leng leng: leŋ (Bocholt) Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.] II-1
lenig kevits: i.e. kevits.  kəvets (Bocholt) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar uitersgang: zie Con.Vervl uitgang van de winter  de ûtersjank (Bocholt), uitkomen: ûtkòmme (Bocholt), voorjaar: het viêrjoar (Bocholt), voortijd: JK met ontronding?  de viêrti-jd (Bocholt), vroegjaar: het vreegjoar (Bocholt) voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel gehaaide, een -: eine geheidsde (Bocholt), geslepen kerel: ein gesliëpe kèrel (Bocholt), jood: Pas mè good op, want det is einen echte juud De uitdrukking stamt uit de tijd dat joden nog als vaak onbetrouwbare sjacheraars beschouwd en als dusdanig ook behandeld werden  juud (Bocholt) doortrapte kerel || een geslepen kerel || sluw, geslepen persoon III-1-4
lepel lepel: lepel (Bocholt), li(ə)pəl (Bocholt), liepel (Bocholt), lipəl (Bocholt), līəpəl (Bocholt), lîêpel (Bocholt, ... ) lepel [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelrek: lipəlreͅk (Bocholt), m.  li(ə)pəlrēͅk (Bocholt) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren leren: lī[ə}rən (Bocholt) leeren [ZND m] III-3-1
leren beenkap get: getə (Bocholt) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3